Wat
Thierry Smits kadert zijn tweede productie, voor het eerst vertoond op het festival van Montpellier in 1991, in de beweging van de manifestaties en de eisen gelinkt aan aids.
Hij is de choreograaf van dit stuk en speelt niet langer de rol van danser, wat het begin betekent van een carrière die volledig gewijd is aan de uitwerking van stukken die worden uitgevoerd door artiesten die worden geselecteerd tijdens audities. Net zoals bij “La grâce du tombeur”, verrijkt een interne contradictie de titel met een verontrustende aantrekkingskracht, die deze keer duivels is want het gaat over de relatie tussen Eros en Thanatos, de goden uit de Griekse mythologie van respectievelijk de vitale seksuele drift en het verlangen naar de dood. De voorstelling toont in twee delen het besluiteloze getalm, bijzonder suggestief in de context van de schade die wordt aangericht door aids, tussen de nood aan seks en de nabijheid van de dood, volgens een camp en kitsch esthetiek die de horror van de leegte opeist en met meerdere oriëntaalse accenten. De scenografie bevoorrecht de circulariteit en bedwingt ook het publiek, dat in een cirkel rond de met tapijten afgebakende ruimte zit, de ruimte waar de dansers hun rol vertolken.
Na een openingssolo, waarbij het idee van chaos wordt gesuggereerd, geven de initiële sequenties gewijd aan Eros – met een geluidsachtergrond waarvoor herinneringen aan de Boléro van Ravel worden gebruikt – een visie gelinkt aan de bacchanalen en aan de orgie, waarin al allusies gemaakt worden op de ultieme opoffering. De dood kondigt zich vervolgens aan volgens de zeven fases van de doodsstrijd zoals ze werden beschreven door Élisabeth Kubler-Ross: schok, ontkenning, opstand, depressie, gemarchandeer, aanvaarding en decathexis. Buikdansen is een leitmotiv waarbij de sensualiteit constant de voorstelling doorkruist, die wordt afgerond met een soort “wedergeboorte” van Eros. Aanvankelijk ontworpen voor 4 dansers en danseressen, werd het stuk herwerkt in trio.
DATE | CONTENU |
---|